GENIETEN VAN DE SCHEPPING
Nergens versta ik het scheppingsverhaal zo goed als tussen de moerasmeren van Ankeveen. Het is een huiveringwekkende sensatie: ’s ochtends, voor de geboorte van de dag daar te zitten en te wachten op wat gebeuren gaat. Eerst één duister geheel. Oersoep zonder onderscheid. Verborgen wereld die ik hooguit kan ruiken.
Maar heel voorzichtig merk ik hoe het duister, geruisloos maar onvermijdelijk, plaats maakt voor een ijle schemering.
Licht, nog zonder dat de zon er is. Voor mijn kinderlijke oog- ik doe verbeeld me dat ik dit voor de allereerste keer beleef- herken ik vage stukken land, opdoemend als eilanden van riet temidden van grauwgrijs water dat door mistflarden nog probeert de vochtige lucht vast te houden. Dan ontwaar ik- met open mond draai ik mijn hoofd naar hem toe, een gloeiende bol achter die rieteilanden vandaan. Voorzichtig, aarzelend of hij twijfelt of het wel zijn tijd is om op te komen, betreedt hij dit podium. Zijn eerste warmte doet de mist oplossen in fluweelzachte tinten van het spiegelende water. Midden in deze betoverende wereld doemen nu ook vormen op die ik ga herkennen als bomen. Plotseling de hese kreet van een reiger omhoog wiekend vanuit het niets naar het open. Ik hoor een koekoek en het water maakt ringen waar een vis van onderaf haar huid aanraakt. En daar, kijk: een ringslang zigzagt geruisloos, zijn kop als periscoop voor zich uit duwend. En dan, zoals elke keer de overweldigende vraag: wie heeft dit alles bedacht, wie is die mega-kunstenaar die deze kleuren en vormen, en geuren heeft gecreëerd miljoenen jaren voordat de mens zijn krukkige 3D-bioscoop construeerde? De mens? Ik ril, want temidden van deze wonderwereld zie ik plotseling mezelf zitten, daar is hij dan eindelijk: adam, ikzelf. Eenzaam, maar toch stotterpratend in een richting die er niet toe doet, want ik besef dat die Schepper overal om me heen is: ‘HEER, onze heer, hoe heerlijk is Uw naam’.
Er zijn weinig gedeeltes in de Bijbel die zo tot mijn verbeelding spreken als de eerste hoofdstukken uit het boek Genesis. Als je de taal aandachtig beluistert proef je dat het hier gaat om de alleroudste verhalen van de mensheid. Verhalen waarin Adam iets probeert te begrijpen over de oorsprong van de wereld om hem heen en de rol die hem daarin is toebedeeld.
Verbijstering over de scheppingskracht die aarde, lucht, water, bomen, dieren….heeft voortgebracht. Verbazing over de plaats die hem als mens gegeven is. En snel daarna het besef van de ontwrichting die ooit datgene wat zo goed was heeft beschadigd.
Schepping
Jaren geleden werd er in onze Baptistengemeente in Huizen een serie diensten gehouden rond het thema “Schepping”. Ds.Gijs Lammerts van Bueren preekte vijf keer over thema’s uit Genesis 1 t/m 3 en vroeg mij tijdens de voorbereiding om een kunstzinnige bijdrage te leveren. Daar is toen een groot drieluik uit voortgekomen dat dienst deed als een decorstuk op het podium en waarvan vijf keer diverse aspecten werden toegelicht in een korte bespreking door mijzelf. Een prachtig project, waar ik nog met genoegen aan terugdenk.
In dit drieluik staat in een baaierd van licht de scheppende hand van God centraal. Als een golf vloeien vogels en vissen, bloemen en bomen uit zijn hand. Onder die boom droomt Adam zijn Eva.
In spiegelbeeld de wereld achter Gods arm. Waar vogels vlogen vliegen hier gevechtsvliegtuigen. Het vredige lam wordt opzij gedrukt door de alles verpletterende tank. Een duistere wereld waar slechts één mens stervend overleeft. De ene hand grijpt het uiteinde van de loop als de beker van een laatste dronk. De andere hand strekt zich uit naar de arm van de Schepper. Daar, vanuit die aanraking, golven woorden als in het begin richting het licht, richting de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die komen gaan.